Toen ik drie jaar geleden in deze mooie buurt van Amsterdam kwam wonen hoorde ik dat in enkele jaren hogesnelheidstreinen van een nieuw Zuiderstation naar Berlijn zullen vertrekken – mijn geboortestad.
Zij zullen deze buurt met de kapitalen van een vreedzaam continent – whole and free – verbinden. De uitbreiding van de Europese Unie vier dagen geleden is een krachtige stap in deze richting.
Zestig jaar geleden vertrokken andere treinen uit Amsterdam richting Oosten. Zij werden het symbool van de Shoah. Joodse burgers uit deze buurt, vaak vluchtelingen uit Nazi-Duitsland en vooral uit Berlijn, keerden niet terug. De beelden van oorlog en genocide zullen de burgers van onze buurt niet los1aten. Vijf dagen geleden besloot een Congres van de OVSE, die alle Europese staten omvat, in Berlijn – de stad van waaruit de uitroeiing van de Europese joden georganiseerd werd – maatregelen ter bestrijding van het anti-semitisme. Deze “declaratie van Berlijn” is een onmisbaar onderdeel van de “ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, die de Europese Unie – zo besloten de regeringsleiders in Amsterdam – moet opbouwen. Maar de declaratie is ook getuigenis van de blijvende noodzaak vooroordelen te bestrijden, die de basis van onze samenleving raken, van de blijvende noodzaak ook de herinnering aan een wereld levendig te houden, waar vrijheid, vrede en welvarendheid niet vanzelfsprekend waren.
Wij kunnen de doden in mei 2004 niet herdenken zonder in herinnering te roepen dat vijftig jaar geleden moedige en vastberaden Europeanen Santayana’s raad hebben behartigd:
“Those who cannot remember the past are condemned to repeat it” (Vert.: “zij die niet het verleden kunnen herinneren zijn veroordeeld die te herhalen”)
Uit de ervaring van het verzet tegen dictatuur en onmenselijkheid, uit zorg voor de toekomstige generaties en uit respect voor de slachtoffers van oorlog en Shoah hebben zij ervoor gezorgd dat het bijna rituele “nooit meer”van de dodenherdenkingen geen leeg gebaar bleef. Zij hebben de herdenking inhoud gegeven en – wat toen allesbehalve vanzelfsprekend was – gekozen met de toenmalige vijand de toekomst te delen. Maar wij kunnen niet over het hoofd zien dat de herinnering aan het pionierswerk na de oorlog aan overtuigingskracht verliest. Euroscepsis en onverschilligheid overschaduwen de vreugde en voldoening over die historische uitbreiding. Een nieuwe generatie beschouwt Europa als vanzelfsprekend, misschien nog wel “best belangrijk”. Het is waar: zij moeten nieuwe oplossingen vinden voor de problemen van een snel veranderende maatschappij in een andere wereld.
Maar Europa blijft van levensbelang, het betrouwbare functioneren van de Europese Unie blijft het essentiële nationale belang.

Kunnen wij vertrouwen hebben in een toekomstig Europa, waarin de onverbiddelijke les van de oorlog aan kracht verliest? Ik denk van wel. Laten wij niet vergeten dat nieuwe generaties in een toenemend grenzeloos Europa nieuwe – en deze keer positieve – ervaringen opdoen. Wij beginnen. in een continent te leven, waar wij niet alleen de historische ervaring van oorlog delen. Wij delen bijvoorbeeld met Polen en Hongaren, Tsjechen en Oost-Duitsers de ervaring hoe zij het juk van de dictatuur konden afschudden. Er is na twee eeuwen nationalisme nog steeds het gemeenschappelijke Europese karakter van cultuur en erfgoed te herontdekken. Zou het niet mogelijk zijn, dat gedeelde successen van een grenzeloos Europa dezelfde inspirerende kracht voor politieke acties ontwikkelen als de herinnering aan gedeelde historische rampen? Zou het met mogelijk zijn, dat in enkele jaren de opening van een nieuwe treinverbinding naar Berlijn de burgers van deze buurt niet alleen herinnert aan de beruchte “Wannsee conferentie” maar ook aan de vrolijke gezichten van de mensen die vijftien jaar geleden door de gaten in de muur van Berlijn stroomden?

Von der Gablentz, 4 mei 2004