Wij, de doden van straks, zijn hier bijeen gekomen om de levenden van toen te herdenken, zij die in de Tweede Wereldoorlog hun leven verloren door daden van de vijand van toen: in de gevechten en onder de bombardementen, in de concentratie­kampen van Europa en Azië, door de fusillades en de honger, en – hoe vreselijk deze allemaal ook waren – door de grootste gruweldaad die de mensheid ooit kende, de gaskamers.

Mij is gevraagd om bij deze herdenking van die honderdduizenden Nederlanders iets te zeggen, en ik heb er dus dit jaar extra over nagedacht, wat het eigenlijk is, wat ik herdenk, en al die jaren op vier mei herdacht heb. Ik kwam op drie dingen, die voor mij het wezen van deze herdenking uitmaken, en ik wil u daar deelgenoot van maken.

Het eerste is dit: wij herdenken honderdduizenden Nederlandse en miljoenen andere doden die omge­komen zijn in die vijf verschrikkelijke jaren. Het was, zoals dat heet, een massale slachting – en de massaliteit heeft een eigen gruwelijkheid. Maar wat ik gedenk op vier mei is niet de massaliteit, maar dat wat voor mij zoveel erger is: dat leder van deze honderdduizenden en miljoenen ieder voor zich één mens was, iemand als U en ik, met zijn éne leven, haar éne kleine kring van gelieven, zijn éne lijf, haar éne toekomst. Niet miljoenen zandkorrels maar miljoenen unieke, onherhaalbare mensen, van wie ie­der apart zijn leven verloor, een leven dat een onherstelbaar verlies betekende voor wie hem of haar liefhad en overleefde.

Het tweede wat bij bezinning op deze herdenking voor mij wezenlijk blijkt is dit: de gruwelen, die de Tweede Wereldoorlog kenmerkten waren niet alleen de gruwelijke oorlogsdaden – daaraan deden per definitie twee partijen mee – maar de uitroeiing van mensengroepen: joden, zigeuners, homosexuelen, en allen die door de Duitsers als Untermenschen werden beschouwd.

Wij weten allemaal hier in Nederland, hoe makkelijk discriminatie het hoofd op­steekt, nu de bevolking zo bont van samenstelling wordt. Maar we weten ook, hoe sterk de tegenkrachten tegen die discriminatie zijn, omdat iedere burger en iedere inwoner door de wet gewaarborgde rechten heeft, en omdat voor de wet ieder gelijk is. Juist in het licht van de vreselijke ideologie van het Nationaal-Socialisme kunnen wij ons op een avond als deze realiseren, hoe nodig, hoe wezenlijk en hoe kwetsbaar onze instel­lingen zijn, onze instellingen van gelijkheid en democratie, onze rechten jegens elkaar en onze burgerrechten jegens de overheid. In het rumoer van alledag lijkt dat zo van­zelf­sprekend, en in de krant lezen we meer over die zegeningen. Wij kunnen ons die zegeningen natuurlijk niet iedere dag realiseren- en bij die zegeningen hoort trouwens het recht erop te kankeren. Maar vanavond kunnen wij gedenken, hoe kostbaar onze democratie, ons beginsel van gelijkheid van alle mensen, onze erkenning, dat ieder mens recht heeft op minstens een minimaal menswaardig bestaan, hoe kostbaar én kwetsbaar die verworvenheden zijn. Het is ook allemaal zo onvoorstelbaar jong. Het algemeen kiesrecht is 70 jaar oud, het recht op een minimaal bestaan is pas na de Tweede Wereldoorlog erkend- en deze dingen hebben nog nooit eerder in de geschie­denis van de mensheid bestaan. Wanneer wij vanavond onze doden herdenken, laten wij dat dan niet alleen doen met afschuw van het onmenselijk systeem, waaraan zij ten on­der gingen, maar ook met respect en dankbaarheid voor de verworvenheden van de we­reld waarin wij het voorrecht hebben te leven, en met het gevoel, de opgave te hebben, ons bestel te versterken en uit te dragen.

En het derde en laatste punt, wat ik me realiseerde bij deze herdenking was dit: in de oorlog stierven mensen over de hele wereld, vriend en vijand, en de hele we­reld was oorlogstoneel. Het is te weinig om te zeggen, dat de wereld in twee kampen was verdeeld; Wij moeten zeggen, dat de mensheid bezig was zichzelf uit te roeien. Dat is alleen maar niet gelukt, omdat de mensheid daarvoor technisch nog niet ver genoeg gevorderd was. Dit is zij nu wel. En zoals binnen een land mensen pas veilig kunnen leven wanneer gelijkheid en gelijkgerechtigheid de fundamenten van de samenleving vormen, zo kan ook de wereld pas tot volle ontplooiing komen als landen en volkeren zich zeker weten van een door anderen gerespecteerde plaats op aarde. Deze democratie van volkeren is nog jonger en veel kwetsbaarder dan de democratie van burgers. Maar onze doden brengen ons ook deze boodschap: wij leven niet alleen in Nederland, niet alleen in Europa, wij leven op onze aarde en wij zullen met al onze medemensen de weg naar vermenselijking moeten trachten te gaan. Vrijheid, gelijkheid en broederschap- het zal nooit bereikt worden, maar we zullen er naar moeten blijven streven, wanneer wij willen bereiken, dat de doden, die wij vanavond herdenken, de doden van de laatste wereldoorlog zijn.

Toespraak door A. van Dantzig op 4 mei 1991 bij het monument Apollolaan hoek Beethovenstraat.