Zeven maal zeven jaar geleden kwam de bevrijding en volgend jaar is dat een halve eeuw geleden.

De wonden die toen zijn geslagen zijn littekens geworden, niet gevoellos, maar levend vlees, een ingegroeide herinnering die op de meest onverwachte momenten opspeelt met een rilling of een steek. En soms is zo’n moment voorspelbaar. Zoals vanavond. Dat weet je van tevoren en je bereidt je erop voor. Die dag, 4 mei, die komt onafwendbaar, en dat moment wordt ook verbeid en die gelegenheid wordt telkens weer gezocht. Waarom?

Om er niet alleen mee te zijn. Om de rouw, al is het maar voor een kort moment met anderen te delen. Dat gebeurt in stilte, want dat wat we hier vanavond met elkaar gemeen hebben dat weten we allang van elkaar, dat is heel veel, maar dat hoeft niet nog eens gezegd te worden. En voor het overige gedenkt ieder voor zich het verlies. En ieder beseft dat op het zelfde moment, langs parallelle wegen de anderen hun terugtocht maken in de tijd, vijftig, vijfenvijftig jaar terug.

Die tijd is voortgegaan en de wereld is veranderd. De daders van toen, de weinigen die nog in leven zijn, zijn ongevaarlijke grijsaards, misschien nog even kwaadaardig als toen, misschien tot inkeer gekomen. En de getuigen van wat een halve eeuw geleden is aangericht zijn in het zelfde tijdsbestek evenzeer oud geworden en kunnen nog wel de verschrikkingen opnieuw beleven maar zich vaak niet meer elk detail herinneren waar de juridische bewijsvoering van afhangt. Het wordt steeds moeilijker om nog recht te doen in oorlogsmisdaden. Toch moet dat verleden recht gedaan worden, dat kan en mag niet anders. Maar steeds minder wordt dat een zaak van rechters en steeds minder wordt dat een kwestie v&n bestraffing en steeds meer wordt het een taak van historici; en wat blijft als de berechting niet meer mogelijk is dat is nog steeds het zoeken naar de historische waarheid, he1: vaststellen van de ware toedracht. De juristen verdwijnen, maar de historici blijven. Zij zijn nu evenzeer nodig als vlak na de oorlog, en misschien wel meer~ want nu zoveel tijd verstreken is wordt geprobeerd dat verleden te ontkennen, de moord op de joden te loochenen. Er is maar één manier om die laster te bestrijden en dat is door de historische feiten vast te stellen en bekend te maken. Hoe graag we dat ook zouden willen, een spreekverbod helpt niet tegen de ontkenning van het verleden, en alleen het historisch onderzoek en onderwijs kan geheugenverlies en geschiedsontkenning tegengaan.

Wat in de tweede wereldoorlog is gebeurd, de uitroeiing van de joden, is een verschrikking die in de geschiedenis op zich zelf staat. Geen andere gebeurtenis is daaraan gelijk. Maar dat wil niet zeggen dat het daarom onvergelijkbaar is met andere verschrikkingen. Integendeel, hoe meer een /misdaad lijkt op de Jodenmoord bedreven door de nazi’s, des te stelliger weten we dat die misdaad door en door verwerpelijk is. We hebben dus een absolute standaard van het kwaad en daar kan en moet al het andere aan afgemeten worden.

Het oorlogsverleden leeft, als was het nog maar kort geleden, ook in Nederland. In de politieke discussie is het genoeg om een tegenstander te vergelijken met de nazi’s om hem daarmee volledig te diskwalificeren. ‘Nazi’ is de allerergste veroordeling in ons politieke woordenboek. En terecht.

Maar soms maken mensen in naam van dat verleden het zich al te gemakkelijk en permitteren zich om terloops en in het algemeen de Duitsers’ af te wijzen. Maar de Duitsers zijn nu andere mensen dan toen en Duitsland is een ander land een volk dat het verdient voortaan net zo te worden bejegend als andere buurvolkeren, met evenveel wantrouwen, maar niet meer, en met even weinig burenliefde, maar niet minder. Met de verwerking van het nationaal socialisme en de moord op de joden zijn wij hier in het Westen nu bijna een halve eeuw bezig en we zijn er nog niet mee klaar. Onder het communisme was in Oost-Europa wel sprake van totale afwijzing van het nazisme als het volstrekte kwaad, maar een discussie over de wortels van dat kwaad in de eigen samenleving, over collaboratie, over antisemitisme was in die landen al die tijd vrijwel uitgesloten. Zoals zoveel wat in die gesloten samenlevingen officieel verboden was leek het voor sommigen alleen daarom al aantrekkelijk. Het is mede daadoor dat Jodenhaat, vreemdelingenhaat; rassenhaat en chauvinistische dweperij daar opeens weer de kop opsteken. Die meningen waren indertijd wel onderdrukt, maar ze zijn nooit uitgepraat.

En ook in het Westen, ook in Nederland stijgen die bedorven kreten af en toe op. Die zullen we dan tegenspreken, waakzaam, geduldig en onvermurwbaar en als het moet zullen we het herlevend fascisme met al zijn uitwassen tegengaan. Ook metterdaad.

Maar nu staan we voor een andere opgave, waar ook een ander soort moed voor nodig is: heel even terug te gaan in het verleden, dat steeds verdere verleden, en te beseffen wat we verloren hebben. Dat heel vertrouwd verdriet dat af en toe weer terugkomt is ook dierbaar geworden in de loop van al die lange jaren, als een gevoel dat bij het leven is gaan horen en dat het laatste overgebleven gevoel is dat ons nog aan de doden bindt.

4 mei 1994 Dodenherdenking Apollolaan: toespraak door A. de Swaan