Op 4 mei 2000 sprak Harry Mulisch op deze plaats. “Wie iemand verloren heeft”, zo begon hij, “bij voorbeeld door een verkeersongeluk, ergens op een straathoek, zal de rest van zijn leven op die hoek iets zien dat niemand anders ziet. Als hij er langs komt,zal zijn gezicht verstrakken, alleen het zijne. Dat geldt voor alle straathoeken, voor alle huizen waarin gemoord is, en waarin wij misschien zelf wonen: wij zien niet meer wat er ooit te zien was.”
En Mulisch verhaalt wat hij hier, rond de Apollolaan, in de oorlog heeft gezien en meegemaakt.
Hij eindigt aldus: “Op een dag zal er niemand meer zijn, die al dat onzichtbare nog ziet. Wie er iets van gezien heeft, zoals nog velen hier veel verschrikkelijker taferelen hebben gezien, kan het niet vergeten; maar zij die er niets van hebben gezien, zoals al vele anderen hier, zullen het eigenlijke nooit werkelijk weten. Misschien moeten wij hen gelukkig prijzen.”Ik ben geboren in 1947, en mag mij gelukkig prijzen tot de laatste groep te behoren. Tegelijkertijd geeft dat steeds meer het dilemma aan van deze herdenking, en van de herdenkingen die op dit moment elders in stad en land gehouden worden. Herdenkingen die wij niet kunnen missen, in de eerste plaats uit eerbetoon aan de slachtoffers en hun nazaten. Maar het zal steeds moeilijker zijn om te bevatten wat er in de bezettingstijd werkelijk is voorgevallen. Hoe het echt was, wat mensen voelden, hoe mensen machteloos toekeken, hoe anderen meededen en buren verrieden, hoe razzia’s gehouden en huizen leeggehaald werden, hoe een enkeling heldendaden verrichtte omdat hij niet anders kon.

Een paar weken geleden verscheen Fatsoenlijk land, een boek en een film van Loes Gompes, gewijd aan een onbekend gebleven verzetsgroep, Porgel en Porulan, geleid door Jan Hemelrijk en Bob van Amerongen. De oorlog werd voor hen, zoals voor zovelen, een ijkpunt in hun leven.
Jan Hemelrijk: “De duivelse inslag van de mens, die is ons toen duidelijk geworden. De angst om door die beesten gepakt te worden, ben ik nooit kwijtgeraakt. Achteraf begrijp ik niet dat we het gekund hebben. Vier jaar stress. Maar ik kon niet zoals zovele anderen aan de zijlijn blijven staan.”Bob van Amerongen: “Ik heb voor de deur van mijn huis in de Okeghemstraat een jonge verzetsstrijder doodgeschoten zien worden. Na de oorlog hoorden we over de vernietigingskampen. Zoveel slechtheid in de mensheid was een schokkende ontdekking. Na een dergelijke ervaring kun je twee kanten op. Of je wordt een hemelbestormer of je vervalt in lethargie. Ik wilde geen van beide. Ik ben kleine, haalbare dingen gaan doen.”
Hij werd rector van het stedelijk gymnasium in Haarlem, waar ik jaren lang les van hem heb gehad.
“De duivelse inslag van de mens”, “zoveel slechtheid in de mensheid” -wie het niet meegemaakt heeft, kan het amper bevatten. Wie Auschwitz heeft gezien, komt verbijsterd terug; wie zich realiseert wat hier, op deze plaats, gebeurd is, kan ook dat niet echt bevatten. Negenentwintig mannen, de meesten met een rol in het verzet en om die reden gevangen genomen, werden op24 oktober 1944 ‘s morgens vroeg uit de Weteringschansgevangenis gehaald als represaillemaatregel voor de liquidatie van de beruchte SD-officier en inquisiteur Oehlschläger en standrechtelijk, zonder proces, geëxecuteerd. Doodgewone mannen: magazijnmeester, bankwerker, leraar, student,opperwachtmeester marechaussee, chauffeur, bakker, assistent-apotheker, in de leeftijd van 18 tot 57 jaar.
En toch, het is gebeurd. En dat betekent dat het weer kan gebeuren. Niet vandaag, niet morgen. Maar het kan wel, en het kan stapje voor stapje dichterbij komen, zoals in de jaren dertig van de vorige eeuw de gruweldaden van de jaren daarna voorbereid bleken te zijn, zoals wij achteraf hebben kunnen constateren.
Dat is, in de tweede plaats, de zin van deze herdenking, en van al die andere. Het herinnert ons aan het gruwelijke, ook al kunnen zij die het niet meegemaakt hebben, dat maar amper bevatten. Het is een teken in de tijd: een waarschuwingsteken, een teken van bezinning, bezinning op de vraag waar mensen toe in staat zijn. Het herinnert ons eraan dat het weer kan gebeuren, ook al lijkt ook dat op geen enkele manier in de werkelijkheid van het vrije westen, in ons democratische Nederland met zijn goed gegrondveste rechtsstaat, te passen. Zoals gewone mensen in verzet kwamen, in wat toen de illegaliteit werd genoemd, zo bevonden anderen zich aan de verkeerde kant van de geschiedenis. Zij bleken in staat tot daden, waarvan zij misschien zelf niet vermoed hadden dat zij daartoe in staat waren. Dat kan nu ook.
Daarom herdenken wij: uit eerbetoon, en om ons te bezinnen.

Job Cohen, 4 mei 2013