Dames en heren,

Wij staan hier in de allereerste plaats om de 29 gevangenen te herdenken, die door de Duitse bezetters op 24 oktober 1944 naar deze plek werden gebracht, waar zij zonder proces en zonder pardon werden gefusilleerd. Een represaillemaatregel. De gevangenen waren op het Huis van Bewaring aan de Weteringsschans willekeurig uit hun cellen geplukt. Zij hadden niets van doen met de aanslag op de SD-man, wiens naam wij willen vergeten, maar die “de grootmoordenaar” werd genoemd. Hun verhaal wordt hier elk jaar opnieuw verteld.

Het was een daad van willekeur en wraak, waarmee de bezetters de rechteloosheid en de misdadigheid van hun denken nogmaals op schaamteloze wijze illustreerden.

Maar daarnaast, of daarenboven, herdenken wij hier ook de miljoenen andere slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog: Joden, zigeuners, homo’s, geestelijk gehandicapten, communisten en socialisten, Polen, Grieken, Fransen, Britten, Amerikanen en al die anderen die het leven lieten, omdat hun gezicht, hun ras, hun geloof of hun geaardheid niet in goede aarde viel bij de machtshebbers. En heel misschien – als wij daar zin in hebben, of daar aan toe zijn – herdenken wij ooit nog eens de Duitsers, die door hun eigen toedoen zijn gevallen.

De drie figuren in het beeld van Jan Havermans symboliseren het lijden, de berusting en de verlossing – zegt men. Als jongetje, op weg naar mijn lagere school in de Jan van Eyckstraat, liep ik er dagelijks langs. Was ik klaar-over, dan zag ik die zwijgende figuren, telkens wanneer ik mijn spiegelei opstak en andere leerlingen liet oversteken. Ik heb die beelden nooit als symbolen gezien. Wel als drie mannen die op het punt stonden te worden doodgeschoten. Dat was voor een kind al erg genoeg. Eigenlijk zie ik ze nog steeds zo: niet van steen, maar als mannen van vlees en bloed.

Nog altijd passeer ik dit beeld bijna dagelijks, maar ik denk nu ook aan andere dingen. Aan Willem Frederik Hermans bijvoorbeeld, die hier in 1948 schuin tegenover heeft gewoond, op de dienstbodekamer van nummer 129, waar hij misschien heel even heeft gedacht aan het inschrijfformulier dat hij een paar jaardaarvoor had gestuurd naar de Kultuurkamer. Zoiets overdenken, dat kun je bij uitstek doen op een dienstbodekamer.

Vaak denk ik ook aan mijn vader, want herdenken doe je niet alleen in groot, Europees verband, op de stranden van Normandië, maar ook in het klein – in het gezin. Ik denk aan mijn vader, die nog een rolletje heeft gespeeld in een voetnoot van Loe de Jong, op pagina 1000, het eerste deel van deel 5.

Volgens Loe was mijn vader in overleg met de verzetskrant het Parool bij Joodsche Raad aangesteld om daar een oogje in het zeil te houden. Zeg maar: om te spioneren. Op een kwade dag constateerde mijn vader dat er bonussen werden uitgeloofd voor medewerkers die op één dag recordaantallen haalden bij het uittypen van kaarten, waarop de namen moesten staan van degenen die tot deportatie waren voorbestemd. Die bonusjagers waren geen bankdirecteuren, maar medewerkers die zelf verdoemd waren, wat ons vertelt dat perverse prikkels altijd hebben bestaan, in alle maten en soorten. Wat ons ook vertelt dat het kwaad misschien niet in ieder mens zit, maar dat wij er verstandig aan doen af en toe in de spiegel te kijken.

In zijn hoedanigheid van spion was het misschien niet zo verstandig dat mijn vader toen zijn verontwaardiging liet blijken, want hij werd op staande voet ontslagen. Daarna was het natuurlijk zaak zo snel mogelijk onder te duiken. Dat heb ik eigenlijk altijd een van de grootste raadsels van de Tweede Wereldoorlog gevonden: dat mensen niet meer naar huis gingen. Dat zij van de ene op de andere seconde alles achter lieten en verdwenen. Uit de huizen, uit de kaartenbakken en vaak ook helemaal uit het leven. Dat was toen, maar het gebeurt tot op de dag van vandaag nog op vele plaatsen in de wereld.

Mijn vader kwam terecht bij boer Schaap in Wijdenes, die fruitbomen op zijn land had staan. Daar kreeg mijn vader college in telen van appelen en peren. Tot lang na de oorlog reden wij, op de verjaardag van boer Schaap, naar Wijdenes. Een auto vol voormalige onderduikers en – kijk eens aan – hun opgroeiende kinderen. Altijd werd een koningsmaal aangericht, met kip aan het spit en drank .Veel drank. Mijn vader speelde een potje dammen met boer Schaap en de kinderen klommen in de appelbomen. Het was één groot feest.

Daarom wil ik op deze plek nogmaals de 29 namen noemen van de mannen, die hier op 24 oktober 1944 zo lafhartig zijn gefusilleerd. Niet eens zo zeer voor hen, want zij zijn dood. Maar voor hun kinderen en voor de kinderen, die niet geboren konden worden:

Johannes van Andel, Franciscus Anink, Cornelis Baas, Jan Bakker, Jan Boekestein, Kornelis Bonte, Jozef A. Buis, Bas Bijland, Maurits Cohen, JacquesDekker, Herman Drukker, Job van Eijk, Tjerk Gaastra, Gerrit Gijzel, Jan C. Kleingeld, Roelf H.C. Looij, Gerrit Noorlander, Pieter Nooteboom, Petrus Oosterheert, Hendricus Oosterman, Zwier Regelink, Johannes A.F. van Rooij, Hendrik van der Spoel, Oene Steenbeek, Johannes Swagerman, Jan van Woerkom, Rienk Zevering, Jacques P.J.Zillesen en Peter Zijlstra.

Max Pam