Het is 1942. Midden in de Tweede Wereldoorlog. In het geheim verlaat Jan Karski, een jonge Poolse koerier en verzetsstrijder, de stad Warschau.

Zijn opdracht: de vrije wereld op de hoogte brengen van de wandaden in door Duitsers bezet Polen. Als geen ander is híj daarvan op de hoogte. Want tot twee keer toe weet Karski, in lompen, samen met twee Joodse verzetsstrijders, het getto van Warschau binnen te komen. Het getto waar honderdduizenden Poolse Joden in de val zitten. Kort daarop, nu in uniform van een door het verzet omgekochte Oekraïense bewaker, loopt Karski ongehinderd de poort door van een van de vele concentratiekampen. Daar vangt hij een glimp op van wat de Joodse bevolking wacht.

In zijn boek ‘mijn bericht aan de wereld’, schrijft Karski: ‘Daarna heb ik dagenlang overgegeven.’

Met documenten, en micro filmbeelden, verstopt in het heft van een scheermesje, ondernam Karski die tocht naar de vrije wereld. Hij reisde als afgevaardigde, van de Poolse regering in ballingschap, in Londen. En kon daarom Anthony Eden, minister van oorlog en buitenlandse zaken, zowel als Franklin Roosevelt, de president van de VS, op de hoogte brengen van wat zich afspeelde in het getto van Warschau, en in de vernietigingskampen.

Er wordt gezegd dat Anthony Eden de informatie van Jan Karski in een la borg, en die afsloot. In elk geval heeft hij Jan Karski laten weten ‘tot zijn spijt’ de moord op de Joden niet te kunnen verhinderen. Franklin Roosevelt beloofde de daders n‡ de oorlog te straffen. En dat was dat.

Een gedachte waar ik niet onderuit kan: hadden Anthony Eden en Franklin Roosevelt de politieke wil en moed gehad te doen wat zij konden om de moord op de Joden te stoppen, daarbij denk ik vooral aan het bombarderen van spoorrails die naar de kampen leidden, dat mijn vader de oorlog had overleefd. En met hem zovelen.

Vanmorgen was ik in Rijswijk. Op de Cromvlietkade. Daar, op nummer 58, werden in de lente van 1944 mijn jonge ouders opgepakt. Zij waren ondergedoken bij goede vrienden.

De huidige bewoonster had haar deuren geopend, en mij de gelegenheid geboden belangstellenden te vertellen over wat zich in de lente van 1944 in haar huis heeft afgespeeld.
Of eigenlijk eerder al.
In de vroege zomer van 1942.
Toen werd ik daar, als pakketje mens van acht maanden, afgeleverd door een buurvrouw van mijn moeder. Enkele uren eerder had zij haar buurvrouw gesmeekt mij naar die vrienden te brengen. En was, hoe gevaarlijk ook, de buurvrouw, stiekem, gevolgd van Den Haag, waar wij woonden, tot aan de Cromvlietkade. Ik verbeeld me hoe mijn moeder, half verscholen achter de stenen toegangspoort van het parkje daar vlakbij, heeft toegekeken. Waarna zij zich, toen ze haar baby veilig wist, haastig uit de voeten maakte.

Een jaar later, ergens in 1943, zou ook mijn moeder onderduiken op de Cromvlietkade. Weer later mijn vader. Voor het eerst en voor het laatst zouden we, als gezin, samen onder één dak leven. Al was het niet ons eigen dak. En al zou ons samenzijn maar enkele maanden duren.

De 23ste april 1944 – ’s morgens – stond de Nederlandse Gestapo voor de deur. Gewapend. Zij kwamen mijn ouders arresteren. Mij namen ze niet mee omdat ik blond haar had en blauwe ogen. Later vertelde mijn moeder mij, en altijd met datzelfde ongeloof in haar stem, ‘het waren alleen Nederlanders.’

Lang was ik er diep van overtuigd dat antisemitisme en racisme, na alles wat er was gebeurd, voorgoed zou zijn verdwenen. Maar inmiddels leven we in een tijd – ik geef slechts enkele voorbeelden – waarin het tv-programma Andere Tijden een manipulatieve aflevering uitzendt over ‘de twee van Breda’. Oudere oorlogsmisdadigers waarvan de een verantwoordelijk was voor de deportatie van de Amsterdamse Joden, de ander voor de Joden uit Den Haag. Een uitzending waarin die twee mannen veel empathie krijgen, maar waarin van de totaal ontredderde overlevenden van de kampen, een scheldend en dreigend beeld wordt getoond.

We leven in een tijd waarin een pijnlijk vergoelijkend boek verschijnt van een dochter die verhaalt over haar Nederlandse vader die vrijwillig toetrad tot de Waffen-SS, en later tot de Gestapo, maar geen hekel zou hebben aan Joden. En waarin nazi’s en deze vader als slachtoffer worden neergezet maar desondanks wordt geprezen en gepromoot door deskundigen op het gebied van WOII. Met als gevolg: kritiekloze en positieve aandacht van pers, radio en tv. Een schrijnend voorbeeld van nivellering, zoals historica Evelien Gans dit fenomeen treffend benoemde.

We leven in een tijd waarin buurtbewoners zich met hand en tand, en tot nu toe met succes, verzetten tegen het Joods Namenmonument. Hun argumenten? Te groot. Niet mooi. Maar de moord op meer dan 75% van de Nederlandse Joden w‡s niet mooi. En wel degelijk groot. Het Joodse hart uit onze stad werd weggesneden, maar protesten van de buurtbewoners tegen het monument, met daarop de 102,000 namen van Nederlandse mannen vrouwen en kinderen, houden aan.

De Poolse verzetsstrijder, Jan Karski, ondernam zijn tocht door bezet gebied, met gevaar voor eigen leven, om te getuigen van wat nu wordt beschreven en gezien als het dieptepunt in de geschiedenis van de mensheid.
Het ijkpunt van het kwaad.

Aan de genocide op de Joden en Sinti en Roma ging veel vooraf.
Het is noodzakelijk de signalen, die indertijd tot die genocide hebben geleid, te blijven herkennen,
namelijk:
Het manipuleren van feiten van de geschiedenis,
Het uit zijn context halen van informatie.
Leugens en giftige propaganda.
Dit alles heeft slechts kans van slagen in een klimaat van onverschilligheid.
En kan alleen gedijen wanneer onze kennis van de Shoah versimpelt en vervaagt.

De laatste van onze menselijke vrijheden is, zo zei Victor Frankl, holocaust overlevende en psychiater, de vrijheid van keuze.
Wij kunnen in álle gegeven omstandigheden kiezen welke houding we aannemen.
Elk moment weer is een keuze.
Het is de laatste van de menselijke vrijheden,

***

Chaja Polak 4/5/2019