Wij herdenken, dames en heren, over het algemeen in beelden. Heel concreet halen wij ons personen of gebeurtenissen voor ogen. Zo komt mij jaarlijks op 4 mei vrijwel altijd het verhaal in herinnering, dat mijn vader mij vertelde. U staat mij wel toe dat verhaal hier publiek na te vertellen. Nu meer dan vijf en veertig jaar geleden, in april 1945, werd mijn vader, die in Friesland ondergedoken had gezeten en daar tevens actief was geweest in één van de in de BS opgegane illegale groepen, opgeroepen om een nabij Zwolle aangespoeld lichaam te identificeren. Zoals al werd gevreesd was het het lichaam van één van zijn beste vrienden, die in dezelfde verzetsorganisatie in Friesland actief was geweest en enige maanden eerder – begin februari – door een ongelukkige gang van zaken door de bezetter was gear­resteerd. Pogingen hem te bevrijden waren mislukt. Vlak voor de komst van de geallieerde troepen had de SD hem en negen anderen in Zwolle bij de IJsselbrug als Todeskandidat geëxecuteerd en de lijken in het water gegooid. Zijn naam, Ph. Pander, is met de andere namen op het gedenk­teken in Zwolle vermeld.

Een dergelijk gruwelijk verhaal – en er zijn vele andere soortgelijke verhalen – maakt op indringende wijze duidelijk waarom wij de gevallenen, waar ook ter wereld en in welke omstandigheden ook, herdenken. zij zijn de symbolen van een veel verstrekkender en betekenisvol gebeuren, dat zich ten tijde van de Tweede Wereldoorlog afspeelde. Een proces I een strijd die, wanneer wij er in meer algemene zin betekenis aan willen geven, in meer abstracte termen wordt gegoten: democratie versus totalitaire dictatuur (in dit geval het nationaal/socialisme), respect voor de menselijke waardigheid versus de verdrukking daarvan, vrijheid versus onderdrukking.

Het zal U opgevallen zijn, dat ik U geen persoonlijke herinnering vertelde. Dat kan natuurlijk ook niet. Ik ben in 1943 geboren. Opgevoed in een gezin waarin de oorlog levende herinnering was (gelukkig zonder een benauwende werking te hebben) en daarna als histori­cus opgeleid en werkzaam, heb ik geen moeite mij toch op indringende en persoonlijke wijze geëngageerd te voelen met wat er in 1940 – 1945 gebeurde. Toch is het misschien goed ons hier, juist bij deze gelegenheid, af te vragen welke de mogelijkheden tot en de zin van herdenkingen zullen zijn als er straks – en zo heel lang zal het niet duren – geen mensen meer zijn, die uit eigen ervaring en herinnering juist de concrete, meest aansprekende, waarschuwende gebeurtenissen kunnen navertellen. Zal met het voort­schrijden der tijd de traditie van herdenken niet verwateren en daarmee zinloos worden?

Die vraag kan des te klemmender gesteld worden, nu de weten­schappelijke geschied­schrijving meer en meer het ‘goed-fout’-kader met betrekking tot de bezettingstijd verlaat. Er worden andere vragen gesteld, er worden verfijnde, genuanceerde interpretaties gegeven. Ik heb daar zelf, als onderzoeker in deze periode in het bijzonder geïnteresseerd, een actieve rol in gespeeld. Zo hoort het natuurlijk ook. Wetenschap is geen invuloefening, geen bedrijf om vaste voor- stellingen te bevestigen. Wetenschap hoort nieuwe vragen te stellen, dieper door te dringen in de werkelijkheid. Daar worden dingen niet eenvoudiger van.

Toch heeft diezelfde activiteit als historicus van de bezettingstijd, en de reflectie daar­over, mij gesterkt in mijn geloof in de zinvolheid van herdenken van juist de slachtoffers die in deze periode vielen en ook – het hoort er onlos­makelijk bij – van het vieren van de bevrij-ding. Zonder twijfel zal het niet gemakkelijk zijn daarvoor ook op langere termijn vormen te vinden, die voldoende indringend zijn om ook de latere generaties aan te grijpen en tot actieve deelname te brengen.

Het is hier niet de plaats daarover te filosoferen, maar wel wil ik graag enkele opmerkingen maken over de aard van die herdenkingen. Het staat dunkt mij vast dat het accent zal verschuiven van de persoonlijke herdenking van individuele, gekende, personen naar de betekenis van deze periode voor onze samenleving, ook de huidige.

Het zal inhoudelijk dus om de abstractie blijven gaan. Wij zullen ons, zoals nu, immers voor de geest moeten halen dat er, ondanks alle verwarring van de werkelijkheid van alle dag, bepaalde waarden zijn, die als normen dienen te fungeren, hoe moeilijk het ook moge zijn deze te formuleren en in concrete situaties te herkennen.

Meestal immers wordt het punt waar deze essentiële waar- den worden aangetast pas later, in analyses achteraf, duidelijk zichtbaar. Maar dat ontslaat ons niet van de noodzaak ons op die vragen te bezinnen. Herdenken kan daarbij helpen. Daarnaast en in verband ermee, is evenzeer zinvol ons nader te bezinnen op de betekenis van het feit, dat: in die werkelijkheid van toen die waarden, die wij nu zo duidelijk zien (ons democratisch staatsbestel en de persoonlijke integriteit van elk individu bovenal) dat die waarden, voor velen zo lang niet zo helder zichtbaar waren. In plaats van streng de maat aan het verleden aan te leggen is het goed de diepere betekenis van deze omstandigheid tot ons te laten doordringen. Niet om de “halven” of de “slappen” te excuseren. Maar om door vergroot inzicht in de gecompliceerdheid van het verleden ook de relativerende betekenis van dat verleden voor het heden duidelijk te maken.

Dit type inzicht is moeilijk te verwerven. Vasthouden aan het besef dat onze samen­leving niet zonder normen kan en tegelijk een relativerend vermogen ten aanzien van waarden en normen. Toch is het van veel belang deze beide te combineren. Want als naast normverlies iets een samenleving bedreigt dan is het de verabsolutering van normen of waarden: de altijd weer voor zo velen aantrekkelijke pretentie van diegenen die denken de oplossing te hebben ge­vonden, die alle problemen tot een einde zal brengen en die het zicht op de volmaakte wereld opent en daarom ten koste van alles moet worden doorgezet. Als het recente verleden, hier in Nederland en in Europa speciaal dat van de jaren dertig en veertig, ons iets heeft geleerd, dan is het wel dat zulke totaal­pretentie of anders gezegd zo’n ideologie zonder relativerende elementen, hoe­zeer ook door als hoger bedoelde normen en waarden gedreven, uiteindelijk tot normverlies op grote schaal, tot catastrofes leidt.

En daarom, dames en heren, is mijn conclusie, – nee meer, mijn overtui­ging – dat her­denken van wat er in de bezettingstijd gebeurde,ook voor de generaties die deze tijd niet be­leefden, heel zinvol is. Het gaat immers om de kwaliteit van onze samenleving op essentiële punten. Ook diegenen die wij vandaag herdenken gaven uiteindelijk daarvoor hun leven.

Toespraak 4 mei 1992 bij dodenherdenking Apollolaan hoek Beethovenstraat

Door J.C.H. Blom