We dachten dat we konden vergeten, die zwaar beladen woorden uit de vorige eeuw. Woorden als antisemitisme, vreemdelingenhaat en eigen volk eerst. We meenden dat het in dit land onmogelijk zou zijn dat een hele bevolkingsgroep van Arabische herkomst wordt opgezadeld met een vijandbeeld. Dat we niet meer zouden meemaken dat een joodse Amsterdammer zijn keppeltje niet meer overal in de stad kan dragen of dat mensen niet meer in een vliegtuig willen zitten omdat er een passagier met een zwarte snor is ingestapt. Ja. Dat dachten we nog niet zo lang geleden.
Maar nu lijkt het erop dat we na de aanslag van 11 september van het vorige jaar in New York collectief in een psychose zijn geraakt, die van angst voor een aantal van onze eigen medeburgers. En we zien in democratische landen als Frankrijk, Oostenrijk, België en Denemarken mensen naar voren komen met opvattingen waarvan we dachten dat we die eensgezind afwezen.
In eigen land, elf dagen voor de verkiezingen, wordt het politieke systeem door elkaar geschud door nieuwkomers die nog moeten laten zien waar ze staan. We kennen ze nog zo slecht.
Met de torens van het World Trade Centre lijken ook onze zekerheden verdwenen die wij in de tweede helft van de vorige eeuw met elkaar hebben gecreëerd. De rotsvaste overtuiging dat onze samenleving, hoe divers ook samengesteld, is gegrondvest op de gelijkheid van een ieder voor de wet, met gelijke kansen voor allen en dat fundamentele rechten gelden voor iedereen. Daarin zijn we in de Westerse wereld gelijk. Aan presidenten, ministers, burgemeesters, parlementariërs, politieagenten en rechters is door ons de opdracht gegeven die rechten te handhaven.
Dat is ook wat we wilden, nationaal en internationaal, toen de bevrijding daar was. Nooit meer onderdrukking, nooit meer genocide, nooit meer discriminatie. Daarvoor zijn mensen in het verzet gegaan. En wij hebben dat beloofd aan onze familie en vrienden die zijn omgekomen bij bombardementen, aan onze joodse stadgenoten die zijn vermoord in Auschwitz en Sobibor en aan degenen die zijn doodgeschoten hier op de Apollolaan.
Dat is geen opdracht voor even, ook niet voor vijftig jaar en daarna niet meer omdat alles anders is geworden. Neen, het is een taak voor altijd, voor alle generaties. Want als we op dat punt ook maar één moment zouden versagen, zouden de immense offers van de tweede wereldoorlog voor niets zijn geweest. We hebben trouwens geen keus. We moeten standvastig blijven in onze democratische gezindheid en ons geloof in de rechtsstaat. Iedereen zal zich moeten voegen in wat wij als basis van onze samenleving beschouwen.
Ik ben niet somber. Bij mij leeft de overtuiging dat we de angst en de onzekerheid van dit moment kunnen overwinnen. Onze democratische gezindheid en de door ons opgerichte instellingen zijn sterk genoeg. Maar de situatie vraagt wel om actie, om standvastigheid en een actieve deelname van iedereen.
Ooit hebben we in de jaren dertig van de vorige eeuw gedacht dat het zo’n vaart niet zou lopen. Nu is er geen Hitler en ook de maatschappelijke omstandigheden waaronder hij de macht kon grijpen zijn er niet. Als wij het willen en als wij handelen gebeurt zoiets ook nooit meer.
Democratie is geen staatsvorm voor bange mensen, ook niet voor mensen die het wel geloven.
Als we dat goed voor ogen houden dan zijn de offers van de tweede wereldoorlog niet voor niets geweest.
We herdenken geen gebeurtenissen, we herdenken mensen. Hun nagedachtenis is onze opdracht.
Schelto Patijn , 4 mei 2002
Toen ik drie jaar geleden in deze mooie buurt van Amsterdam kwam wonen hoorde ik dat in enkele jaren hogesnelheidstreinen van een nieuw Zuiderstation naar Berlijn zullen vertrekken – mijn geboortestad.
Zij zullen deze buurt met de kapitalen van een vreedzaam continent – whole and free – verbinden. De uitbreiding van de Europese Unie vier dagen geleden is een krachtige stap in deze richting.
Zestig jaar geleden vertrokken andere treinen uit Amsterdam richting Oosten. Zij werden het symbool van de Shoah. Joodse burgers uit deze buurt, vaak vluchtelingen uit Nazi-Duitsland en vooral uit Berlijn, keerden niet terug. De beelden van oorlog en genocide zullen de burgers van onze buurt niet los1aten. Vijf dagen geleden besloot een Congres van de OVSE, die alle Europese staten omvat, in Berlijn – de stad van waaruit de uitroeiing van de Europese joden georganiseerd werd – maatregelen ter bestrijding van het anti-semitisme. Deze “declaratie van Berlijn” is een onmisbaar onderdeel van de “ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, die de Europese Unie – zo besloten de regeringsleiders in Amsterdam – moet opbouwen. Maar de declaratie is ook getuigenis van de blijvende noodzaak vooroordelen te bestrijden, die de basis van onze samenleving raken, van de blijvende noodzaak ook de herinnering aan een wereld levendig te houden, waar vrijheid, vrede en welvarendheid niet vanzelfsprekend waren.
Wij kunnen de doden in mei 2004 niet herdenken zonder in herinnering te roepen dat vijftig jaar geleden moedige en vastberaden Europeanen Santayana’s raad hebben behartigd:
“Those who cannot remember the past are condemned to repeat it” (Vert.: “zij die niet het verleden kunnen herinneren zijn veroordeeld die te herhalen”)
Uit de ervaring van het verzet tegen dictatuur en onmenselijkheid, uit zorg voor de toekomstige generaties en uit respect voor de slachtoffers van oorlog en Shoah hebben zij ervoor gezorgd dat het bijna rituele “nooit meer”van de dodenherdenkingen geen leeg gebaar bleef. Zij hebben de herdenking inhoud gegeven en – wat toen allesbehalve vanzelfsprekend was – gekozen met de toenmalige vijand de toekomst te delen. Maar wij kunnen niet over het hoofd zien dat de herinnering aan het pionierswerk na de oorlog aan overtuigingskracht verliest. Euroscepsis en onverschilligheid overschaduwen de vreugde en voldoening over die historische uitbreiding. Een nieuwe generatie beschouwt Europa als vanzelfsprekend, misschien nog wel “best belangrijk”. Het is waar: zij moeten nieuwe oplossingen vinden voor de problemen van een snel veranderende maatschappij in een andere wereld.
Maar Europa blijft van levensbelang, het betrouwbare functioneren van de Europese Unie blijft het essentiële nationale belang.
Kunnen wij vertrouwen hebben in een toekomstig Europa, waarin de onverbiddelijke les van de oorlog aan kracht verliest? Ik denk van wel. Laten wij niet vergeten dat nieuwe generaties in een toenemend grenzeloos Europa nieuwe – en deze keer positieve – ervaringen opdoen. Wij beginnen. in een continent te leven, waar wij niet alleen de historische ervaring van oorlog delen. Wij delen bijvoorbeeld met Polen en Hongaren, Tsjechen en Oost-Duitsers de ervaring hoe zij het juk van de dictatuur konden afschudden. Er is na twee eeuwen nationalisme nog steeds het gemeenschappelijke Europese karakter van cultuur en erfgoed te herontdekken. Zou het niet mogelijk zijn, dat gedeelde successen van een grenzeloos Europa dezelfde inspirerende kracht voor politieke acties ontwikkelen als de herinnering aan gedeelde historische rampen? Zou het met mogelijk zijn, dat in enkele jaren de opening van een nieuwe treinverbinding naar Berlijn de burgers van deze buurt niet alleen herinnert aan de beruchte “Wannsee conferentie” maar ook aan de vrolijke gezichten van de mensen die vijftien jaar geleden door de gaten in de muur van Berlijn stroomden?
Von der Gablentz, 4 mei 2004