We herdenken hier de slachtoffers van de nazi-terreur in Nederland, meer dan zestig jaar geleden. We herdenken daarbij ook de georganiseerde massamoord van de Joden in Europa, met alleen in Amsterdam ongeveer honderdduizend slachtoffers. Ook in deze buurt, en vooral in de hier vlakbij gelegen Rivierenbuurt waar de Joden eerst gedwongen waren samengebracht, werden zij systematisch opgehaald en naar concentratie-kampen, meestal vernietigingskampen gestuurd. Deze nazi-terreur was de uitkomst van fanatiek antisemitisme dat eeuwenlang in Europa heeft gewoed.

Ik behoor tot de laatste nog levende generatie die dit zelf heeft meegemaakt. Als kind van een Joodse vader en een niet-Joodse moeder was ik met mijn jongere broer volgens de nazi-normen een “halfjood”. Daardoor waren we beschermd voor deportatie, achteraf gezien toevallig, gezien de willekeurig toegepaste nazi-normen. In Oost Europa stuurden de Duitsers de gemengd gehuwden en hun kinderen wél naar de ghetto’s en concentratiekampen. De eerste oorlogsjaren fietste ik elke dag door deze buurt naar mijn lagere school in de Cliostraat. Ik kwam dan langs de Euterpestraat waar de SD zich in een andere school vlakbij de mijne had gevestigd, de straat die nu de naam van de verzetsstrijder Gerrit Jan van der Veen heeft. Ertegenover, aan het Adema van Scheltemaplein stond een christelijke H.B.S. die in negentien honderd één en veertig de Zentralstelle für jüdische Auswanderung was geworden. Op het ommuurde schoolplein werden de bij razzia’s in Oud en Nieuw Zuid opgepakte Joden bij honderden samengedreven. ze werden ’s nachts naar de tram in de Beethovenstraat gebracht en verder op transport.

Bij mijn Joodse schoolvriendje die in de Michelangelostraat woonde kwam ik elke dag thuis, ook nadat hij in september negentien één en veertig van school werd verwijderd en naar een door de Duitsers ingestelde Joodse lagere school moest. Tot hij op een dag verdwenen was en ik niets meer van hem hoorde. Jarenlang dacht ik dat hij omgekomen was. In het Memoriam boek voor alle vermoorde Joden in Nederland ontdekte ik de namen van twee andere Joodse klasgenoten, die met hun hele familie in Sobibor zijn vergast. Maar op een klassereünie, meer dan tien jaar geleden, hoorde ik dat mijn jeugdvriendje de onderduik had overleefd en toen ik hem terugvond hernieuwden we na meer dan vijftig jaar onze vriendschap. Nu pas hoorde ik de ware toedracht van een nichtje van me. Toen de “Oproep voor werkverruiming in Duitsland” was gekomen, had mijn moeder hem samen met zijn zusje naar zijn eerste onderduikadres in de Cornelis Schuytstraat laten brengen, bij een zuster van haar. Dat hadden mijn ouders me natuurlijk in de oorlog nooit verteld, en het tekent het naoorlogse klimaat, dat er daarna ook niet over is gepraat. Het is voor mij een bijzonder moment dat mijn hervonden schoolkameraad, 65 jaar later, tot de aanwezigen bij deze herdenking behoort.

Mijn niet-Joodse moeder had niet alleen mijn Joodse vader, mijn broer en mij de oorlog doorgesleept, maar zich ook actief ingezet om andere Joden te helpen, waarschijnlijk veel meer dan ik ooit zal weten. Ik wil hier een hommage aan haar brengen, bijna vijftig jaar na haar dood. Pas veel later heb ik begrepen hoe moedig ze was, en hoezeer ze haar verontwaardiging en solidariteit met de vervolgde Joden op mijn broer en mij heeft overgedragen, iets wat me mijn verdere leven is bijgebleven. Achteraf begrijp ik ook waarom mijn moeder na de bevrijding jarenlang zo “moeilijk” en ziekelijk was. Ze had in de oorlog als een leeuwin voor haar gezin gevochten, en Joodse vrienden en kennissen proberen te redden. Maar de angst en stress hadden haar fragiele gezondheid verwoest.

Toen ik ontdekte dat het eerste onderduikadres van mijn Joodse schoolvriendje bij mijn oom en tante was geweest, zei ik spontaan: “Ze verdienen een medaille van Yad Vashem!”. Mijn nicht reageerde Hollands nuchter, en zei, wat haar moeder en mijn moeder vast ook zouden hebben gezegd: “Ach, dat deed je gewoon.” Mijn moeder en tante behoorden tot de kleine groep Nederlanders die hun Joodse land en stadgenoten probeerde te helpen. Helaas was dat niet zo vanzelfsprekend als mijn nichtje zei. Het merendeel van de Nederlanders vonden het normaler en veiliger om niets te doen en toe te kijken terwijl hun Joodse buren werden opgehaald. En een niet onbelangrijk deel van de Nederlanders collaboreerde met de Duitse deportatieplannen. Velen hebben er ook van geprofiteerd.

De vraag naar het hoe en waarom van het tekortschieten van zoveel Nederlanders blijft drukken, ook op nieuwe generaties. Deze last van een niet te verwerken schuldgevoel voedt volgens mij het telkens weer opnieuw oplevende naoorlogse antisemitisme. Jacques Presser citeerde in dit verband een oud Romeins gezegde: “Het is de menselijke geest eigen te haten wie hij gekwetst heeft.” Dat brengt me op de vraag naar de actuele betekenis van een herdenking als hier. We rouwen om de slachtoffers van de nazi-terreur, waarbij de Joden duidelijk het zwaarst hebben geleden. Maar tegenwoordig vinden Joden in de niet-Joodse wereld niet alleen een groeiend gebrek aan begrip en sympathie, ze moeten nieuwe uitingen van antisemitisme incasseren, ook in Nederland. Al vele jaren worden ze er regelmatig van beschuldigd medeplichtig te zijn aan de onderdrukking van de Palestijnen door de Joodse staat Israël. Daarbij wordt Israël vaak op een opvallende manier vergeleken met nazi-Duitsland. Ik zie dit als een perfide omkering: het schuldgevoel vanwege het beladen oorlogsverleden valt weg als men kan constateren dat de Joden, indertijd slachtoffers van de nazi’s, nu onderdrukkers zijn geworden. Ik wil hier niet ingaan op de vraag of de overdreven vergelijking van Israël met nazi-Duitsland al of niet een uiting is van antisemitisme. Ik wil ook niet ingaan op het conflict tussen Israël en de Palestijnen. Israël is een moderne democratie, die net als elke Westerse democratie bekritiseerd kan worden, zonder dat er sprake hoeft te zijn van antisemitisme.

Wat de laatste zeven jaar in Amsterdam is gebeurd, en ook in andere West Europese steden, zoals Parijs, is echter wel degelijk een nieuwe vorm van antisemitisme. Joden worden beschimpt en mishandeld, uitsluitend vanwege haat tegen Israël. De slachtoffers zijn meestal religieuze Joden, die herkend worden vanwege het dragen van een keppeltje, of bij het in en uitgaan van een synagoge. Antisemitische leuzen worden bij demonstraties omhoog gehouden of uitgeroepen, zonder dat iemand echt protesteert. Even werd het “hotnews” toen bij een anti-Israël-demonstratie een paar jaar geleden op de Dam een voorbijganger in elkaar werd geslagen, omdat hij een keppeltje op had. Maar daar blijft het bij, het werd snel als een “ongelukkig incident” afgedaan.

Recente rapporten tonen echter aan dat de antisemitische incidenten in tweeduizend zes sterk zijn toegenomen, natuurlijk vanwege de Libanonoorlog, is het veel gehoorde argument.
In Parijse buitenwijken worden minstens één of twee keer per maand Joden, meestal omdat ze door het dragen van een keppeltje herkenbaar zijn, bedreigd en vaak zwaar mishandeld, zelfs kinderen en scholieren. Ook in Amsterdam kun je op veel plekken in de stad vandaag beter niet tonen dat je een Jood bent, op straffe van uitgescholden of afgetuigd te worden. Dit alles wordt als vanzelfsprekend geaccepteerd, vijf en zestig jaar nadat de nazi-terreur hier zijn moordend werk deed.
Natuurlijk wordt dit alles door de autoriteiten veroordeeld. Toch is men vaak onmachtig, te onmachtig, om er tegen op te treden. Er zijn ook lovenswaardige tegenkrachten die zich hier actief tegen verzetten. Onze burgemeester heeft belangrijke initiatieven genomen voor een politiek van onderling overleg en educatie. Hopelijk zet dat zoden aan de dijk tegen de nieuwe golf van fanatisme, terreur en antisemitisme overal in de wereld, ook in Nederland. Desondanks wordt het fenomeen door de media, maar ook in veel commentaren van intellectuelen te vaak gebagatelliseerd. Geregeld wordt het misplaatste argument gebruikt dat het antisemitisme hier door Israëls optreden tegen de Palestijnen zou worden veroorzaakt. Het goedpraten, of het laten begaan van antisemitische agressie vandaag in Nederland doet me denken aan het gebrek aan solidariteit, en aan de collaboratie van veel Nederlanders indertijd tijdens de Jodenvervolging.

Ik wil hierbij een appèl doen: neem geen passieve houding aan ten opzichte van nieuwe manifestaties van fanatisme, terreur en antisemitisme, net zomin als ten opzichte van nieuwe uitingen van racisme, die daaraan verwant is. Verval niet weer in “niets doen en toekijken”. Wees niet opnieuw medeplichtig met de daders, maar toon solidariteit met de slachtoffers. Ik vraag dat in naam van degenen die zich, zoals mijn eigen moeder, indertijd moedig tegen de nazi-terreur hebben verzet.

Philo Bregstein, 4 mei 2007