Op de plek waar we nu staan klonken op 24 oktober 1944 de schoten van het vuurpeloton. 29 mannen, kort daarvoor uit hun cellen gehaald, werden neergemaaid als represaille. Ons land is bezaaid met dit soort fusilladeplaatsen. Stille tekenen van een genadeloze terreur, maar ook van een nauwelijks voorstelbare moed.

Naarmate de oorlog verder weg is en de stroom van publicaties onverminderd doorgaat, spitst het debat zich meer en meer toe op de vraag hoe “goed” Nederland eigenlijk in de oorlog is geweest. Hoe is het mogelijk,zo vraagt men zich af, dat het percentage Joodse slachtoffers in Nederland hoger was dan waar ook in Europa? Waren wij wel heldhaftig genoeg?

Ik draai de vraag liever om. Hoe was het mogelijk dat – in weerwil van een ongekende terreur, martelingen, executies aan de lopende band, deportaties – zoveel mensen de moed vonden om in het verzet te gaan en te blijven. Hun leven wagend voor de vrijheid waarvan wij nu achteloos genieten.

Van Randwijk heeft het zo treffend gezegd: “Het verzet was de triomf van de enkeling toen de volksgemeenschap faalde.”

27000 enkelingen, toen de volksgemeenschap een andere kant op keek en de meeste van onze toenmalige autoriteiten hand- en spandiensten verleenden aan de bezetter.

Zonder de onbeschrijflijke moed van die vele enkelingen zouden wij onze slachtoffers hier niet met opgeheven hoofd kunnen herdenken.

Daarom is het zo treurig dat het debat niet alleen gaat over de vraag of Nederland goed of fout was, maar ook over de vraag of “goed” en “fout” nog wel hanteerbare maatstaven zijn om op de Tweede Wereldoorlog terug te kijken. Dat “goed en “fout” niet een zaak van “zwart” of “wit” was, heeft Presser al onderkend. Het zijn slechts de eindpunten van een breed spectrum: er was een hemelsbreed schemergebied van passiviteit en on­ver­schilligheid dat zich heel moeilijk achteraf, zonder de omstandigheden te kunnen wegen, met de precisie van de moraliteit laat inkleuren.

Maar hoe breder dat schemergebied, des te markanter de rol van het verzet. Voor hun heldhaftig gedrag, in weerwil van de terreur, is geen predicaat goed genoeg.

27000 enkelingen lieten beginselen van recht en onrecht prevaleren boven lijfsbehoud. Als wij ons vandaag aan dat ethisch kompas niet meer mogen vastklampen, dan zou ìk niet weten hoe we de boodschap van recht en onrecht, van humaan en inhumaan nog kunnen overdragen op nieuwe generaties, die in een wereld waarin opnieuw verschijnselen van racisme, extreem-nationalisme, etnische zuiveringen de kop opsteken, hun eigen weg moeten vinden.

29 onverzettelijke enkelingen, op deze plaats gefusilleerd. Moge hun boodschap verder reiken dan de komende minuten.

4 mei 1997 (Apollolaan) toespraak Ed van Thijn