Waarom staan we hier? Waarom staan we hier, zestig jaar na dato nog altijd bij dit monument aan de Apollolaan? Om onze doden en geliefden te herdenken, dat ze eeuwig leven in onze harten, dat God over hen wake. Om ons verdriet en onze schaamte te verbijten, dat wij het leven hebben, en zij niet. Om te vertellen en door te vertellen, opdat het nooit, nooit vergeten zal worden.

Het lijden, en het kwaad, dat herdenken we hier vanavond. De Italiaanse schrijver Primo Levi beschrijft in een van zijn herinneringen aan Auschwitz hoe de SS-ers hun gevangenen hoonden. ‘Hoe deze oorlog ook afloopt, de oorlog tegen jullie hebben we gewonnen,’ riepen ze soms. ‘Niemand van jullie zal overblijven om te getuigen, en ook al zou er iemand ontkomen, dan nog zal de wereld hem niet geloven.’
Die gevangenen beseften heel goed dat wat er in de vernietigingskampen gebeurde inderdaad te ongehoord was om geloofd te kunnen worden. Primo Levi schrijft dat hij en zijn vrienden tijdens hun gevangenschap bijna allemaal geteisterd werden door een weerkerende nachtmerrie: dat ze thuiskwamen en de doorstane verschrikkingen aan iemand die hen lief was vertelden, hartstochtelijk en bevrijd, maar dat er niet naar hen werd geluisterd. In de wreedste variant van deze droom keerde de aangesprokene zich zelfs zwijgend af en liep weg.
Wij staan hier om te zeggen: Auschwitz was en is er. Niet als het symbool, dat het in de ogen van velen zo langzamerhand is geworden, maar als een onvoorstelbare realiteit.

Wat wij ook nooit mogen vergeten zijn de oorzaken van dit kwaad. Dat was, uiteraard, het antisemitisme, de oude jodenhaat die altijd weer opduikt in de Europese geschiedenis. Maar dat was het niet alleen. De holocaust had ook met massaliteit te maken, en anonimiteit, en techniek, en bureaucratie. Het was ook een exces van de moderne tijd.
De Duitse bezetters waren de grote aanstichters en uitvoerders van dit kwaad, maar de uitvoering van de deportaties, ook uit deze buurt, lag grotendeels bij de Amsterdammers zelf. Bij de Amsterdamse politieagenten, de Amsterdamse trambestuurders en de Amsterdamse treinmachinisten. Het Nederlandse persoonsbewijs was bijna niet te vervalsen – het trotse werk van een gewone, perfectionistische Nederlandse ambtenaar. Vergeet het niet. Toch waren de meeste van deze politiemensen en ambtenaren geen nazi’s, en al helemaal geen antisemieten. Het kwaad was niet alleen de massamoord op zich, het was ook de ongelofelijke soepelheid waarmee de razzia’s meestal plaatsvonden, de accuratesse waarmee de treinen reden, de efficiency waarmee de executies werden uitgevoerd. Het kwaad was een bureaucratisch proces waaraan honderdduizenden Europeanen rustig deelnamen, enkel omdat ze de orde en de regelmaat van hun bureau, dienst, legeronderdeel of bedrijfsafdeling hoger stelden dan hun individuele geweten. Vergeet het niet.

Wat we ook nooit moeten vergeten is het verzet. Het is achteraf altijd gemakkelijk praten en oordelen – en mijn generatie heeft zich daar soms teveel aan bezondigd. ‘Het algemeen verbreide besef dat je voor geweld niet wijkt maar je ertegen verzet is van nu, van achteraf, niet van toen,’ heeft diezelfde Primo Levi ooit geschreven. Maar dat besef is gekomen. Ik wil vanavond hier een paar noemen, namen die u wel en namen die u niet bekend zijn:
Varian Fry, de Amerikaan die in Marseille honderden Europese intellectuelen, kunstenaars en dissidenten via Spanje naar de vrijheid liet ontsnappen. Witold Pilecki, officier van het Poolse ondergrondse leger, die kans zag Auschwitz binnen te dringen en er twee jaar lang verzetscellen organiseerde. Wally en Gijsbert van Hall, Amsterdamse bankiers, die dankzij de grootste bankfraude uit de Nederlandse geschiedenis het hele verzet financierden. Piet Nak, communist, die het lef had om op de Nieuwmarkt openlijk op te roepen tot de Februaristaking. Anton Schmidt, sergeant-majoor van de Wehrmacht, die in Vilnius duizenden joden voor het vuurpeloton wist te behoeden. De industrieel Oskar Schindler die in Krakau het grootste deel van zijn joodse arbeiders redde. Albert Göring, nota bene de broer van Hermann Göring, die ongeveer hetzelfde deed in de Skodafabriek in Pilsen. Youra Livchitz, Jean Franklemon en Robert Maistriau die in Mechelen tweehonderd joden lieten ontsnappen door een trein naar Auschwitz tot stoppen te dwingen. De Denen die in oktober 1943 bijna alle joden met vissersboten naar Zweden lieten ontkomen. De Bulgaren die zo fel actie voerden tegen de deportaties dat bijna alle vijftigduizend joden tot het einde van de oorlog ongemoeid werden gelaten. De tienduizenden Europese families die joden en andere vervolgden een onderduikplek boden. De talloze partizanengroepen in Polen, Frankrijk, Italië, Joegoslavië. Het Nederlandse verzet in al zijn geledingen. Ook die grootsheid, die onvoorstelbare grootsheid herdenken we hier.

Wat we, tenslotte, nooit meer moeten vergeten is het kijken. Het eerlijke kijken, en daar consequenties uit verbinden, ook al zet dat ons leven op zijn kop.
‘We hebben het niet geweten’ is een versleten slogan, en dat is het ook echt. Primo Levi schreef over een Duitse collega-chemicus die hij had leren kennen in Auschwitz, een man die later zei dat hij van de gaskamers niets had geweten, hij had er nooit iemand naar gevraagd. ‘Hij trakteerde zichzelf niet op leugens,’ schreef Levi, ‘maar op lacunes, blanco spaties.’
Niet alleen Duitsland heeft tussen 1939 en 1945 last gehad van blanco spaties, maar ook de rest van Europa. Anne Frank schreef, weggestopt in haar achterhuis aan de Amsterdamse Prinsengracht, op 9 oktober 1942: ‘We nemen aan dat de meeste joden vermoord worden. De Engelse radio spreekt van vergassing. Misschien is dat wel de vlugste sterfmethode.’ In Dresden betitelde Victor Klemperer op 15 oktober 1942 het kamp Auschwitz ‘als een snel werkend slacht-huis’. Uit een onderzoek naar oorlogsdagboeken van doorsnee Nederlanders blijk dat ruim een derde af vanaf eind 1941 vermoedde dat de joden in het oosten massaal werden vermoord. Maar tegelijk wilde men het niet weten, zelfs veel verzetsmensen, zelfs antinazi’s, omdat het hun hele wereldbeeld omver stootte, omdat die kennis teveel consequenties had.
Een citaat uit het dagboek van een doodgewone brave inwoner van de Rivierenbuurt die op de beruchte razziazondag van 20 juni 1943 naar de Betuwe was geweest om kersen te plukken. ‘Op het Amstelstation is men nog steeds met de joden bezig. Wat een wereld. En wij sjouwen onze kostbare vracht naar huis. Vijf en dertig pond kersen. Wat een blijdschap. Om elf uur kruipen we in ons bed en slapen binnen een minuut.’
Als het kwaad een naam heeft, dan is het misschien vooral onverschilligheid. Ook dat mogen we nooit meer vergeten.

Waarom staan we hier? Op ditzelfde moment worden de decors van het wereldtoneel in een hoog tempo omgebouwd. Machtscentra verschuiven, bondgenootschappen breken, nieuwe coalities ontstaan, andere prioriteiten staan centraal. De wereldorde van de twintigste eeuw – voorzover je van ‘orde’ kunt spreken – lijkt voorgoed voorbij.
Of niet? Veel mensen schudden het van zich af: wat moeten we nu nog met die crisis en dat IJzeren Gordijn, en met die wereldoorlogen, en met Indië, en met Auschwitz. Het antwoord is simpel: nog altijd wordt ons doen en laten, en dat van onze politieke leiders, erdoor bepaald, bewust en onbewust. Onze identiteit is er door gevormd, of we dat willen of niet. Berlijn valt niet te begrijpen niet zonder Versailles, Londen niet zonder München, Vichy niet zonder Verdun, Moskou niet zonder Stalingrad, Bonn niet zonder Dresden, Boedapest niet zonder Jalta, Amsterdam niet zonder Auschwitz.
Wij, Europeanen, weten iets te goed wat oorlog inhoudt, welke gevolgen dat met zich meesleept, generaties lang. We weten van onze ouders en grootouders wat ongerechtigheid is. We hebben, door schade en schande, geleerd hoe ongelofelijk belangrijk een nationale én een internationale rechtsorde is. We hebben het wonder meegemaakt van een vreedzaam en welvarend Westeuropa, na eeuwen van bloed en strijd, dankzij de vaak onopvallende diplomatie van honderden vredestichters. Maar we weten ook wat vrijheid is.
We kregen dit verwarde Europa van een vorige generatie, en we zullen dit allemaal ook weer moeten overdragen aan onze kinderen en kleinkinderen. Onze wereld, maar ook onze herinneringen, en onze gemeenschappelijke Europese ervaringen. Grenzen tellen hier niet. We moeten het blijven vertellen en doorvertellen, van generatie tot generatie, van gevestigden tot nieuwkomers, van land tot land, van continent tot continent, we moeten blijven spreken over de ervaringen en dromen, de ogenblikken van moed en verraad, de strijd tegen de onverschilligheid, de momenten van inzicht en helderheid, de angst en de pijn, de beelden van oud en nieuw geluk.

Ook daarom staan we hier.

Geert Mak, 4 mei 2003